Het is 'morgens , een uur of 8 ongeveer. Ik rijd door een besneeuwd, zonovergoten landschap, ergens tussen Meppel en Hasselt. Op de radio worden de files van 6 kilometer en langer gemeld.
Vervelend voor al die mensen die dat elke dag op weg naar hun werk weer meemaken. Zouden ze nu ze in de file staan wel even om zich heen kijken? Beseffen ze dat ze nu tijd hebben om te genieten van de witte deken en het gouden licht dat het landschap om hen heen nu bedekt?
Ik heb geen last van files, al ben ik ook onderweg naar mijn werk. Tijd om stil te staan en om me heen te kijken heb ik eigenlijk niet. En toch geniet ik: wat een pracht! Ik kan wel rustig aan doen, moet dat ook wel, want de weg is glibberig door de sneeuw. Maar even stilstaan en al dat moois vastleggen zit er nu niet in. Vanmiddag misschien. Het zou blijven sneeuwen vandaag, dus wie weet. En als ik nu op tijd kom, kan ik als het meezit half in de middag weer weg; ook dan heeft het licht vaak de kleur van goud.
Op tijd weg lukt, de sneeuw ligt er ook, maar het licht is eerder blauw dan goud. De wolken jagen nieuwe buien over het land; bij elke knippering van je oog ziet de lucht er weer anders uit. Bomen steken er dreigend tegen af. Het lieflijke landschap van de ochten is nu wild, steeds wisselend.
Nu heb ik tijd om stil te staan en mijn digitale oog te richten op al dit moois. Wat een voorrecht.
Wat ik mooier vind? Ik weet het niet.
Als ik de weerman moet geloven houden we de komende dagen sneeuw; op een van die dagen heb ik misschien wel de kans de gouden deken te laten zien. Dan kun je zelf beslissen.. als je kunt. Ik kan het niet. Wat een voorrecht.